TERUG NAAR EGYPTE: WETTELOOSHEID EN GEWELD 2/2
Gekleurd door mijn ervaringen met betrekking tot seksuele intimidatie in Cairo – en wellicht mijn vooroordelen, wantrouwen, tegenover bestaande patriarchale structuren – vind ik het moeilijk hetzelfde optimisme als mijn gastheer vast te houden. Wat ik zie is een onttakelde, ontwrichte samenleving, waar geweld en intolerantie van starre (Salafistische) kracht een gevaar vormen voor de vorming van een economisch sterke en meerstemmige open samenleving.
Aan het eind van mijn verblijf raak ik betrokken bij een bizar geweldsincident, naar mijn idee symptomatisch voor de staat van Egypte op dit moment: een staat van wetteloosheid, verwarring en vergelding.
Een vriend van Gamal, Husain, biedt aan me mee te nemen naar zijn familievilla aan het strand bij Alexandrië.
Door plotseling bezoek kan Husain me niet terugrijden naar Cairo. Ik besluit de bus te nemen. Immers, op de weg van Alexandrië naar Cairo is het – buiten de gewone verkeerschaos – veilig. Protesten, onlusten concentreren zich vooral op specifieke pleinen in de steden.
Ik stap in een personenbusje met ongeveer twaalf passagiers. Ik tel vier vrouwen, een prettig idee. De mannelijke medepassagiers zien er kalm en burgerlijk uit. Nette broek, overhemd. Ook geruststellend.
Na een uur verheft een jonge man, zittend achter een vrouw voorin de bus, zijn stem. Ze scheldt terug. Allebei op zeer agressieve toon. Ik weet inmiddels dat de man voor me Engels spreekt en tik op zijn rug. Wat is er aan de hand? ‘Ze wil het raampje niet openen. Hij wil het raam open en zij dicht.’
De ruzie escaleert. De jongen blijft eisen dat het raam wordt geopend. De vrouw houdt vol. ‘Ik ben ziek,’ zegt ze. Dan wordt de jongen zo agressief dat hij opstaat om haar te slaan. (Mijns inziens heeft hij moeite de weigering van een vrouw, maar dat kan een gekleurde interpretatie zijn.) Mannelijke medepassagiers springen op de jongen en proberen hem in bedwang te houden.
Ik sta inmiddels doodsangsten uit. We rijden namelijk 120 over de snelweg en maken nog meer vaart. Passagiers buitelen over elkaar heen, geschreeuw, geduw. Een jongen valt tegen de rug van de chauffeur, die godzijdank de bus nog op de weg houdt.
Dit gaat een half uur lang door, totdat we een tussenstop in een wegrestaurant maken en de ruziemakers ieder aan een tafel aan weerszijden van het restaurant worden gezet. Hoewel mijn medepassagiers proberen beide partijen te overreden de strijdbijl te begraven, zie ik op geen van beide gezichten enig kalmerend effect. Ik vraag de Engelssprekende man om de chauffeur aan te sporen om de twee ruziemakers in het restaurant achter te laten of in een ander busje naar Cairo te zetten. Vergeefs. Na tien minuten stapt iedereen weer in. Ik overweeg om zelf een ander busje te nemen, maar dat durf ik niet. Het is inmiddels donker geworden en ik wil niet in dit klimaat in Egypte alleen als westerse vrouw langs de snelweg stranden.
Nog een uur tot Cairo. Wederom ruzie. Geknok. Gescheld en wederom passagiers die de partijen in bedwang houden. De Engelssprekende man moet lachen om mijn angstige blik. ‘Geen zorgen het komt goed. Ik werk in toerisme. Ben je op vakantie?’
‘Wat zeggen ze?’ vraag ik. ‘Ze heeft haar man gebeld. Hij zal haar ophalen bij de eerste stopplaats.’
Aan de rand van Cairo stapt de vrouw uit. Wederom gescheld. De jongen springt na en wil haar opnieuw aanvallen. Schermutseling. Gesus. Herhaling van zetten. De jongen stapt weer in, de vrouw blijft buiten en wacht op haar man die haar komt afhalen. We rijden verder. Ik ben opgelucht. Godzijdank. Einde ruzie.
We draaien de snelweg op en op het moment dat we snelheid maken, rijdt een auto aan de linkerzijde tegen ons aan en duwt ons op de vluchtstrook. We moeten stoppen. Vier mannen met getrokken pistolen springen uit de auto, rennen naar de schuifdeur aan de zijkant van het busje en trekken de deur open. Ik weet onmiddellijk: Haar man komt verhaal halen. Ze gaan de jongen doodschieten.
Een man slaat een raam aan mijn kant (ik zit rechts achterin) met zijn pistool stuk. De vrouw aan mijn linkerzijde zet het op een gillen. Mijn eerste instinct is wegrennen, en ik kijk achterom of er een uitgang is. Die is er natuurlijk niet. Ik duik met mijn handen op hoofd zo diep mogelijk naar beneden, klem mezelf tussen de stoelen in en registreer dat de mannelijke passagiers op de jongen springen en hun hele lichaam gebruiken om de toegang tot de bus te blokkeren. De overige mannen springen op de vrouwen. De jonge jongen naast mij gaat beschermend over mij heen liggen. Ik ben diep ontroerd. Mijn hart klopt, stress in mijn hele lijf, maar ik denk tegelijkertijd: ‘Dit is de keerzijde van die verdomde eer en het patriarchaat. Deze mannen geven zonder nadenken hun leven voor je.’
Er klinken schoten. Poef poef. Vijf keer. Ik denk: ‘Hé, het klopt. Dit klinkt anders dan vuurwerk. Korte doffe knallen.’ (In Cairo meende ik vaker schoten te horen, Gamal zei dan: ‘Nee joh, vuurwerk. Vast een bruiloft. Schoten galmen niet.’).
Geschreeuw, gegil. Mannen manoeuvreren door de bus. Ik kijk op, gluur tussen twee stoelen en zie weggedoken passagiers. Enkele lege plekken. Geen bloed. Ik draai mijn hoofd en kijk naar buiten. Schreeuwende mannen, bewegingen. Aan de zijkant van de weg staat een van de mannen met pistool. Hij richt het ding op vluchtende mannen, schiet dan in de lucht en rent ze achterna.
Een lege plek aan de kant van de deur. De auto van de mannen met pistolen is weg. Is de jongen dood? Hebben ze hem eruit gesleept? Of is weggerend? Achtervolgd door de familie van de vrouw?
Ik kijk opnieuw rond in de bus. De meeste passagiers zitten nog. Enkele mannen zijn weg. ‘Yalla!’ schreeuwt iemand naar de chauffeur. Gaan!
Mijn gedachten willen maar één ding. Een uitweg. Doorrijden. Weg hier. ‘Yalla!’ schreeuw ik.
De chauffeur scheurt weg. Raam kapot, deur open.
Ik ga weer rechtop zitten. De jongen (circa 17 jaar) naast heeft me nog steeds vast. Mij in zijn ene arm, de gillende vrouw in de andere arm. Hij wrijft over mijn rug. Ik knik. Ik ben oke.
Als de Engelssprekende man voor me zich om en zegt: ‘It’s going to be fine. Don’t be scared. Egypt is beautiful,’ verlies ik mijn beheersing en val tegen hem uit. Egypte is mooi? Jullie zijn gek geworden!
Hij wacht tot ik klaar ben en zegt dan: ‘Ik hoop niet dat je denkt dat dit Egypte is. Ik werk in toerisme. Onze reputatie is alles. We zijn een gastvrij land.’
Wezenloos staar ik hem aan.
Dan komen we aan in Cairo. Als we over een parkeerplaats met busjes rijden, tik ik de toerisme-man op zijn schouder. ‘Is dit het busstation?’
‘Ja,’ zegt hij. ‘Maar we hebben besloten dat we naar het politiebureau gaan.’
Het politiebureau is wel de laatste plek waar ik de rest van de avond en wie hoe lang ik wil doorbrengen. Alle remmen gaan nu los en ik schreeuw: ‘Ik wil eruit! Nu!’
De chauffeur stopt. We zijn niet ver van het Tahrirplein. Demonstranten lopen door de straat. Sfeer is beladen, onrustig. De toerisme-man houdt een taxi voor me aan en geeft het adres door aan de chauffeur, een oude rustige Egyptenaar. Good enough.
Ik ga boodschappen halen. De alledaagsheid van de supermarkt kalmeert. De caissière glimlacht vriendelijk. Ik denk aan de mannen die met hun lichamen de pistoolschoten wilden opvangen.