Club Karma
Club Karma, in 2008 uitgegeven door Thomas Rap.
In 2005 ging ik voor het eest naar India, op zoek naar reportages over seksualiteit, liefde en huwelijk. Tijdens research voor het reisverhaal ‘hoe koop je een kameel’ werd ik verliefd op een Indiase kamelenhandelaar. Omdat ik via hem India van binnenuit leerde kennen, besloot ik om ervaringen te noteren om er een boek over te schrijven. Een onderhoudend reisboek over India, dat was de bedoeling. Het werd steeds autobiografischer. Onwaarschijnlijker dan ik ooit in een verhaallijn zou verwerken. Maar het gebeurde wel en ik heb het vastgelegd. Club Karma is mijn debuut (2008, uitgeverij Thomas Rap).
Het zou me niet verbazen als Pushkar wereldwijd de hoogste dichtheid van heilige mannen per vierkante meter heeft. De heilige mannen, sadhu’s, vallen het meest op door hun oranje gewaden. De schildering op hun gezicht geeft aan tot welke orde ze behoren. Een buitenstaander zou denken dat ze rechtstreeks uit het gekkenhuis zijn gewandeld. Ik vermoed dat menigeen er naar westerse standaard zou thuishoren.
De heilige mannen streven naar verlossing van de cyclus van wedergeboorten, het nirwana, door extremen op te zoeken. Zo proberen ze door jarenlange eenzame meditatiesessies in grotten en extreme ontberingen, zoals bijvoorbeeld twintig jaar lang een arm omhoog houden, hun lichaam te ontstijgen en zo hun ideaal te bereiken. Daarnaast besteden sadhu’s van oudsher veel tijd aan het vergaren en doorgeven van kennis. Velen hebben een groep volgelingen. Maar omdat kennis door moderne media tegenwoordig veel sneller en massaler verspreid kan worden dan via de aloude verteltraditie, is het sadhubestaan aan erosie onderhevig. En hoewel een leven van eenvoud en onthouding, zeker van genotmiddelen, een voorwaarde is voor de weg naar verlossing, is marihuana bij veel sadhu’s tegenwoordig een populair middel om in hogere sferen te komen. De kennis die ze doorgeven is dan niet meer dan een wazig gebabbel.
De sadhu’s in de straten van Pushkar lijken meer op circusartiesten dan op heilige mannen. Een paar van hen proberen wat te verdienen door tegen betaling te poseren voor toeristen. Anderen lokken in ruil voor een donatie met hun fluit een cobra uit een mandje. Twee goedlachse sadhu’s zijn populair. De ene na de andere toerist wil een foto van hen nemen. Ze trekken gekke bekken en maken tot grote hilariteit van de omstanders het ezelsgebaar bij elkaar. Nieuwsgierig bekijk ik een sadhu die een heilige koe presenteert. De koe is afgedekt met een oranje kleed. Voor een paar roepies tilt hij het doek op, zodat de toeschouwer een blik kan werpen op het ‘wonder’. Het blijkt een vijfde poot.
—
Daar zitten we dan. Opgelaten. Overvallen door de stilte van het moment kruipen zenuwen omhoog, uit vrees dat een fout gebaar of een verkeerd woord de vertrouwde sfeer zal verpesten. Arun durft me niet aan te kijken. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik zoek naarstig een gespreksonderwerp en begin over de rechtszaak.
‘Heb je gehoord dat er een Fins meisje naakt in het heilige meer is gesprongen?’
‘Nee!’ roept Arun, opgelucht dat we gesprekstof hebben. ‘Echt waar?’
Ook mijn verlegenheid ebt weg. ‘Ja, joh, het staat in alle kranten.’
‘Ik lees geen kranten. Hier op de markt weten de mensen dat soort dingen niet. Ze zijn niet naar school geweest. Ik ook niet.’
‘Kun je lezen?’
‘Een beetje Hindi.’
‘Maar je spreekt zo goed Engels.’
‘Alles wat ik weet, heb ik mezelf aangeleerd. Dat ik niet naar school ben geweest, betekent niet dat ik dom ben.’
‘Nee, een slimme gast ben je. Dat had ik allang door.’
Arun grinnikt. ‘Net als jij. We hebben allebei zo onze eigen gedachtes.’
—
Ook deze waterput ligt verscholen in een wit betonnen huisje. Het gebouw staat op een kruising van twee verlaten zandwegen. Arun en Ouled maken Babu los van de kar en parkeren hem bij de trog aan de zijkant van het gebouw. Achter het puthuisje bevindt zich een marmeren Taj Mahal-achtig grafmonument. Op de sokkel van ongeveer drie vierkante meter dragen vier zuilen de koepel, die met sierlijke punt naar boven wijst. Nieuwsgierig loop ik eromheen. Het is vast gebouwd ter nagedachtenis aan een of andere Rajput-prins. Nergens staat een tekst vermeld. Ik stap op de sokkel en kijk omhoog. De binnenzijde van de koepel toont alleen nog een paar kleurige verfresten. De schildering is nagenoeg verdwenen.
Terwijl Arun en Ouled de kookspullen uitstallen, inspecteer ik de put. Het deksel van de waterput is gelukkig niet afgesloten. De put ziet er schoon uit, inclusief de emmer waarmee je het water omhoog kan halen. Ik pak mijn toiletspullen en verschuil me achter de betonnen scheidingswand om me uit te kleden.
Op het moment dat ik mijn broek uit wil doen, hoor ik opeens een stem achter me.
‘Namaskar!’
Nee, hè? Alweer bezoek. Hoe is het mogelijk? Zojuist was hier geen levende ziel te bekennen.
Ik draai me om en kijk in de ogen van een man met enorme krulsnor. Ze spuwen vuur. Op boze toon zegt hij iets tegen me. Ik versta hem niet.
Arun snelt toe. ‘Ik zag hem niet,’ zegt hij verontschuldigend.
De man begint driftig te zwaaien en herhaalt zijn woorden. Als Arun hem heeft uitgehoord, kijkt hij beteuterd…
Zie hier onder een slideshow met afbeeldingen bij deze fragmenten.
>> Update: Als correspondent maak ik opnieuw kennis met India en werk ik aan een vervolg op Club Karma. Hoe gaat het met de mensen van toen? Hoe gaat het met India?
Club Karma is bij uitgeverij Fosfor/Querido te bestellen als e-book: