HARMONIE EN DE MACHT

Beijing. Aangekomen in het centrum van de macht. Soldaten marcheren op het Plein van de Hemelse Vrede. Het Chinese omstanders lijken niet onder de indruk van het machtsvertoon. Grappend lopen jongens achter de geüniformeerde mannen aan. Chinese toeristen grinniken als een van de militairen een misstap maakt. Een hip meisje flirt met een jonge soldaat die bij de ingang van het mausoleum van Mao op wacht staat. Zijn collega’s kijken geamuseerd toe. Niets dat herinnert aan de gebeurtenissen van 1989.

Na bijna twee maanden rondreizen door China is dit geen verrassing. In West en Centraal China heb ik verschillende malen meningen gepeild over de Chinese overheid, over het eenpartijstelsel, religie, en over 1989. De meeste Chinezen die ik sprak wilden niet ingaan op onderwerpen als religie, informatievoorziening en politiek. Kwesties als Tibet, maar ook vooral Taiwan liggen zeer gevoelig. Wel stonden de meeste Chinezen te popelen te benadrukken dat ze trots waren op China, blij met de regering en het economische beleid.

Kritisch doorvragen leidde veelal tot nervositeit, en soms verwarring. Hoewel het Chinese nieuws vooral op mijn lachspieren werkt (In Beijing tentoonstelling geopend over China’s fantastische reactie op aardbeving, of: Demonstratie militaire oefening voor expats toont China’s geweldige bijdrage aan de wereldvrede), is de doorsnee Chinees ervan overtuigd dat de overheid de bevolking goed op de hoogte houdt. Het mag duidelijk zijn dat het tegendeel waar is. Zo heb ik regelmatig twintigers gevraagd wat ze van de gebeurtenissen in 1989 vonden. Bleek dat ze er nooit van gehoord hadden. Eerste reactie is ongeloof. China zou zoiets nooit doen. China is geweldig, China zorgt goed voor de bevolking. Het is niets nieuws, maar ik vond het ontluisterend wat propaganda en gebrek aan vrije pers met een bevolking doet.

Troepen marcherende soldaten zag ik eerder deze reis. In het stadje Xiahe, waar het Tibetaanse klooster Labrang zetelt. Daar riepen de militairen wel angst, woede en verdriet op. Een dag nadat ik in de moslimse autonome regio Dongxiang het Geografische Midden van China had gevonden (zie blog Het Geografische Middelpunt), besloot ik de naburige Tibetaanse regio te bezoeken. Labrang is een van de voornaamste Tibetaanse kloostercomplexen buiten Tibet.

‘Er rijden geen bussen naar Xiahe,’ zei de verkoopster, toen ik een kaartje wilde kopen. Dat leek me sterk. Opeens herkende de vrouw me van de voorgaande dag. Wellicht omdat ik toen op vertoon van een briefje van een functionaris van Lanzhou een buskaart mocht kreeg, kon ik, na vertoon van paspoort en invullen van papieren, een buskaartje te kopen voor het nabijgelegen gebied.

Aangekomen bij het kloostercomplex stapte ik een van de hotels binnen om in te checken. Met grote ogen keek de Tibetaanse receptionist me aan.

‘Hoe ben je hier gekomen?’ vroeg hij stomverbaasd. En vervolgde opgetogen: ‘Worden buitenlanders weer toegelaten?’

Ik had gehoord van onlusten voor en tijdens de Olympische Spelen. Dat de situatie klaarblijkelijk nog steeds gespannen was, was mij niet bekend. Ik wist daarom niets te melden over mogelijke veranderingen in het beleid ten aanzien van buitenlandse toeristen.

‘Al maanden worden geen buitenlandse toeristen toegelaten,’ legde de man uit.

‘Ik ben gekomen, toch?’ zei ik luchtig. ‘Dan zal het wel mogen.’

Mijn luchtige houding sloeg al snel om. Managers van de andere hotels stroomden toe. Een van de mannen opperde dat ik me moest melden bij het politiebureau. Officieel toestemming vragen, dan zou vergelding uitblijven. De suggestie viel niet in goede aarde. De managers durfden het niet aan. Ik kreeg het dringende verzoek om de eerste bus te nemen, terug naar Lanzhou. Als ze me onderdak zouden geven, zouden ze gestraft worden door de Chinese politie, verexcuseerden ze zicht.

‘Wat voor straf?’ vroeg ik. ‘Heeft dit te maken met de onlusten? Hoe is de situatie nu?’ Niemand wilde ingaan op mijn vragen. De eigenaar keek me smekend aan. ‘Alsjeblieft, geen vragen. Ga weg. Wees voorzichtig. Blijf uit het zicht. Loop een rondje om het klooster. Kijk zelf, maar verlaat mijn hotel.’

Ik deed mijn capuchon op en liep naar enkele tempels van het kloostercomplex. Devote gelovigen liepen rondjes om de heilige beelden en gebedsmolens. Twee oude Tibetaanse vrouwen renden op me af. ‘Waar kom je vandaan? Europa! Je bent toegelaten.’

Anderen begonnen te huilen. Na een kwartiertje rondbanjeren wuifden monniken me weg, met een aai over mijn hoofd. Wederom probeerde ik vragen te stellen. Waar zijn jullie bang voor? Wat is er aan de hand? Niemand die me te woord wilde staan.

Chinese toeristen werden wel toegelaten. Bussen vol, onder begeleiding van Chinese gidsen. Opgewekt kwebbelend namen ze foto’s. Het was stuitend om te zien dat de Chinezen niets leken te merken van de gespannen angstige sfeer. Op de terugweg zag ik naast de hotels troepen Chinese militairen oefeningen doen. Achter ons werd de weg naar het klooster geblokkeerd. Mogelijk een dagelijks ritueel, om het klooster in te sluiten voor de nacht, maar dat weet ik dus niet. En al helemaal geen idee wat er buiten de toeristen-uren gebeurt, maar veel goeds kan het niet zijn. Het is immers niet voor niets, dat buitenlandse toeristen al maanden ver van Labrang worden gehouden.

Samen met de Iraanse middenklasse zakenman Sayid, een hotelgenoot, sluit ik me aan bij de rij om het lichaam van Mao, dat in het midden van het Plein van de Hemelse Vrede ligt opgebaard, te bezoeken. Sayid is opgetogen. De zaken gingen goed. Hij heeft besloten om vandaag op zijn laatste dag de man te zien, voor wie ook in zijn land mensen voor, en door, gestorven zijn. We staan tussen Chinese ouderen uit de provincies. Als we aankomen bij de glazen kist, wordt ‘t een oude vrouw te veel. Ze huilt. Ze lijkt de oude Roerganger niets te verwijten. 

In Yichang, in de regio Hubei, vroeg ik vorige week een bejaard boerenechtpaar naar het verleden. Mijn eerste vraag ging over de Grote Sprong Voorwaarts. Maar mijn tolk, een meisje van 20, begreep de vraag niet. Mijn vraag over de Culturele Revolutie kon ze wel vertalen. In de jaren zestig en zeventig werden intellectuelen, studenten en criticasters naar het platteland gestuurd om ‘eerlijk’ werk te doen.

‘Ook wij ontvingen jonge studenten. Ze werkten op ons land,’ zei de oude vrouw. ‘Het was goed dat ze het boerenleven leerden kennen. Zinvol beleid.’

Toen ik vroeg naar de situatie nu, lichtte het gezicht van de vrouw op. ‘Onze zoon heeft een baan in de stad,’ zei ze trots. ‘Hij heeft een goed salaris als verkoper bij een telefoonmaatschappij en kan ons onderhouden. De laatste 20 jaar is ons leven enorm verbeterd. We zijn gelukkig. De toekomst ziet er goed uit.’

‘Zie je overeenkomsten tussen China en Iran?’ vraag ik Sayid, als we het mausoleum verlaten. Immers, ervaringsdeskundige wat betreft repressieve overheid.

‘In Iran leeft de bevolking in twee lagen,’ reageert Sayid. ‘Bovengronds en ondergronds. Ik zie dat hier niet. Misschien valt ’t wel mee met de repressie. Ik kan daar niet over oordelen. Het economische beleid werkt in ieder geval fantastisch. De mensen komen daadwerkelijk uit hun armoede. Deze overheid flikt ‘t. Onze overheid doet niets. Ik ging hier naar een stad in het midden van China, ik verwachtte een provinciestadje. Het was een metropool als New York! Ik onderhandelde met dertigjarige miljonairs.’

Ook in een gesprek met een Chinese arts uit Florida, die ik ontmoette in het berggebied Hua Shan, kwam het onderwerp repressie aan de orde. De arts, geboren in Wuhan, verliet China eind jaren ’70, nadat hij tijdens de Culturele Revolutie als student, en zoon van een intellectuele familie, twee jaar te werk was gesteld in de provincie. ‘Mao was slim,’ zei hij. ‘Er dreigde grote werkeloosheid. Om opstanden te voorkomen stuurde hij iedereen naar het platteland, vooral de denkers.’

De Chinese Amerikaan moest akkers ploegen en metaal sjouwen in een staalfabriek. Een internationale beurs gaf hem de gelegenheid China te verlaten en in de VS medicijnen te studeren. Ondanks zijn voorgeschiedenis is zijn oordeel over het huidige China positief.

‘Al duizenden jaren leeft de Chinese bevolking onder een centrale macht. Nooit kenden we democratie. Een gebeurtenis als 1989 is in dit licht slechts een kleine oprisping. Je moet niet denken als een westerling. Deze regering doet veel goeds. Dankzij goed economisch beleid leven 400 miljoen boeren niet meer in armoede! Maar we hebben nog een lange weg te gaan. De overige honderden miljoenen boeren hebben nog steeds geen cent om hun kont te krabben. Eerst de economie op de rails, dan pas politieke hervormingen, een meerpartijenstelsel. Dat kan ik heel goed begrijpen.’

‘Denkt u dat dat gaat gebeuren?’ vroeg ik. ‘Zal de regering de macht delen?’

De arts knikte. ‘Ik denk het wel. Ik ben blij met de ontwikkelingen van de laatste jaren. Vergeet niet hoe vreselijk ons verleden is. Het heden is een verademing. De laatste jaren sta ik elk bezoek weer versteld van de vooruitgang die geboekt is. De levensstandaard is onnoemlijk beter dan vroeger. Ook zijn er meer vrijheden. Je kunt nu opmerkingen maken over de regering, en dat hoeft niet te leiden tot iets naars. We moeten maar afwachten waar het allemaal toe zal leiden. Of de vrijheden zullen blijven toenemen of niet. Het is nu weldegelijk een dictatuur. Mensenrechten gelden wanneer het de overheid belieft. Dat is bekend.’

Al verschillende malen is me op het hart gedrukt, dat ik niet moet vergeten dat de Chinese overheid e-mails, smsjes en telefoongesprekken in de gaten houdt. Zo vertelde een Canadese werknemer van een groot Duits concern, dat zijn Europese collega door grappig bedoelde e-mails bijna zijn baan was kwijt geraakt. Zijn vrienden in Duitsland hadden hun e-mail afgesloten met allerlei – in Chinese ogen – opruiende teksten over een van de autonome staten. De Chinezen waren ‘not amused‘ en weigerden zijn werkvergunning te verlengen. Pas nadat zijn baas in een officiële brief expliciet vermeldde, dat de werknemer zich ‘niet zou inlaten met vijandige, terroristische activiteiten die de Chinese staat zou ondermijnen’, mocht de werknemer blijven.

‘Hoever gaat de controle van de huidige Chinese overheid?’ vroeg ik de arts. ‘Hoe kun je 1,3 miljard mensen, of zelfs maar een fractie ervan, in de gaten houden? Met computers die willekeurig op woorden scannen? Op elke straathoek een geheim agent? Flats vol honderdduizenden agenten die nauwgezet gesprekken volgen? Of zijn t slechts steekproeven?’

De arts lachte. ‘Niemand die dat weet. Slim van ze, hè?’

Veel vragen die ik de afgelopen weken stelde over politiek eindigden in stilte of met een pleidooi voor harmonie. Er is weinig begrip voor de rebellerende regio’s. ‘De Dalai Lama is niets anders dan een terrorist als Bin Laden,’ zei een pro-China Tao priester (waarover later meer). ‘Hij geeft zijn volk wapens en moedigt gewelddadig verzet aan.’

De opstandige autonome regio’s verstoren de harmonie, zo echoot de doorsnee Chinees het motto van de huidige regering. Rust en orde gaan boven de rechten van het individu. Een goede economie gedijt het best in een harmonieuze samenleving, zo is de overtuiging. Immers. het huidige economische succes is voor een groot deel te danken aan het centrale politieke systeem.

Maar het nieuwe tijdperk staat nog in de kinderschoenen. Zo vertelde een Hubei landbouw adviseur in Chinese overheidsdienst, die ik tijdens een lange treinreis ontmoette: ‘De grootste uitdaging van China is landbouw. Het bevolkingsaantal zal blijven toenemen en het is nog maar de vraag of we in de toekomst genoeg voedsel voor iedereen kunnen produceren. De huidige landbouw is op een laag niveau. Boeren ploegen met een os, oogsten met de hand. Investeren in technologische ontwikkelingen is noodzakelijk. Bovendien, het overgrote deel van de boeren, nog steeds 90% van de bevolking, zal naar de stad trekken. Ook voor hen moeten er banen komen, ook zij zullen een auto willen. De grondstoffen zullen een keer op zijn. Het is nog maar de vraag of er tegen die tijd nog genoeg producten zijn voor iedereen. Als de groei stagneert, zullen er moeilijke tijden komen. De overheid zal er alles aan doen om dat te voorkomen. Men vreest bijvoorbeeld dat de achterblijvers, de have-nots, dan in opstand zouden komen. Reken maar dat ze al ver vooruit plannen. Maar het is ingewikkeld, Dat blijkt nu wel met de huidige financiële crisis. Niemand weet hoe de mondiale economie zich zal gaan ontwikkelen.’

‘Denk jij dat het de echte Mao was? Of een wassen beeld?’ vraagt Sayid, als we weer op het plein staan.

Ik haal mijn schouders op. Geen idee hoe een geprepareerd lichaam er na 30 jaar uit zou moeten zien.

error: Content is protected !!
Share This