DOOFSTOM
‘Chinezen vergelijken westerlingen met panda’s,’ vertelde een Chinees die ik tegenkwam. ‘Westerlingen zijn kwetsbaar, dom, maar ook kostbaar. Je moet zuinig op ze zijn en proberen zoveel mogelijk geld aan ze te verdienen. Ook moet je ze tegen zichzelf in bescherming nemen, want ze zijn, evenals de panda, erg onhandig. Je moet zorgen dat ze zichzelf niet bezeren.’
(Ik ben overigens momenteel in Lanzhou, op weg naar het midden, enkele honderden kilometers ten noordwesten van hier. Ik reisde via Chengdu en Xi’an, waarover later meer)
Sukkels, barbaren zijn we. Naar China komen en geen woord Chinees spreken. Idioot. Ik geef het ruiterlijk toe. Graag was ik de Chinese taal machtig. Ik doe mijn best, maar goed Chinees leren begrijpen is natuurlijk een meerjarenplan. Zoals gezegd, het liefst had ik 24/7 een tolk tot mijn beschikking, maar dat past helaas niet in mijn budget.
In de plaats daarvan zoek ik mijn weg als een doofstomme analfabeet. In restaurants wijs ik domweg aan wat ik wil bestellen (op het bord van anderen of ik maak gebruik van het fotomenu) en in taxi’s toon ik op een plattegrond aan waar ik heen wil.
Communiceren valt me mee. Ik heb al heel wat gebaren bedacht. De meeste Chinezen vinden het wel amusant om te raden wat ik uitbeeld. En meestal, als de boodschap niet te ingewikkeld is, komt het wel over.
Bij een enkeling leidt mijn onderneming tot grote onrust. Toen ik de Chinese buskaartjesmevrouw in Macau met behulp van woordenboekje hakkelend vroeg of ik in Guangzhou kon overstappen op een trein naar Chengdu, en ik niet reagerende op haar opgewonden woordenstroom, sloeg ze een wanhopige kreet uit. Ze gebaarde me niet te bewegen en rende naar buiten, om haar hokje heen, naar mijn kant van het verkoopvenster.
‘Chengdu,’ zei ik nogmaals toen ze naast me stond. ‘Train,’ en ik maakte draaiende wiel-gebaren met mijn ellebogen.
‘Huoche,’ vroeg ze, om het zeker te weten deed ze – nadat ze haastig rondkeek of niemand haar zag – boog ze haar elleboog, balde haar vuist en deed luidt de toeter van een stoomtrein na.
‘Yes!’ zei ik bemoedigend.
Haar blik bleef nerveus. Ze had er geen vertrouwen in dat ik me zou redden op het vasteland. Ik wist dat ik vanaf Macau niet een keer kon doorrijden naar Guangzhou, dat ik aan de grens van Macau afgezet zou worden, langs de douane naar de overzijde moest lopen en daar op een Chinese bus moest stappen. Het zou zich vanzelf wel wijzen, leek me.
Het lukte me niet de zorgen van de kaartjesverkoopster weg te nemen. Uiteindelijk besloot ze het zekere voor het onzekere te nemen en schreef ze met bewonderenswaardig kleine karakters de achterzijde van mijn ticket vol met instructies; aan de Macause buschauffeur schreef ze dat hij me moest afleveren bij de douanebeambte; aan de douanebeambte dat hij of zij me naar de bus naar Guangzhou moest brengen; aan de Chinese buschauffeur dat hij me moest afleveren bij het Mariott Hotel in Guangzhou; en aan de receptionist van het Mariott dat hij of zij me de weg moest wijzen naar het treinstation. Alle personen voerden gedwee de opdrachten uit. Ik arriveerde zonder vertraging bij het treinstation van Guangzhou.
Ook zonder uitgebreide instructiebriefjes red ik me vooralsnog eigenlijk beter dan ik had verwacht. Gelukkig is mijn Chinese vertaalcomputertje een fantastische uitkomst, te leen van een Nederlandse kunstenares (Roosje bedankt!). Het is een kleine palmpilot, dat Engels naar Mandarijn vertaalt en andersom. Het heeft een klein toetsenbord, een schrijfpad (waarop je met een pennetje karakters kunt schrijven) en een spraakfunctie. De vertaling slaat soms de plank mis, maar zeker voor dringende ja/nee vragen is het een ideaal instrument. Vooral de jongere generatie heeft het ding in no-time door en sommigen schrijven ijverig hele zinnen op.
En tot mijn opluchting heb ik in korte tijd door toevallige ontmoetingen een klein arsenaal van instant-vertalers opgebouwd (veelal Chinese studenten, Chinezen die voor een buitenlands bedrijf werken en Europeanen die hier Engelse les geven en het Mandarijn aardig hebben opgepikt).
Omdat de trein pas de volgende dag ging, moest ik overnachten in Guangzhou, het oude Canton. Ik verbleef in het district, vanwaar Europeanen in vorige eeuwen handel met de Chinezen dreven. Ook toen hadden Chinese machthebbers graag alles onder controle. Ze hielden buitenlanders zoveel mogelijk buiten de deur. Tegenwoordig vormt Guangzhou samen met Shenzhen en Hong Kong een economische groeizone die zijn weerga niet kent.
De architectuur in de wijk doet overigens denken aan de Londense wijk Mayfair. Auto’s zijn niet toegestaan. Een oase van rust in de overweldigende betonnen jungle die de wijk inmiddels omringt.
Toen ik ging dineren in een hotel niet ver van de mijne (de eerste trein naar Chengdu ging pas de volgende ochtend), dacht ik in eerste instantie dat ik in een restaurant was beland dat bekend stond om kindvriendelijkheid. Ik was de enige gast zonder kinderen, maar toen ik eens goed rondkeek zag ik dat de paren (enkele tientallen) uit het Westen kwamen en alle kinderen Chinees waren. De leeftijden varieerden van enkele weken tot een jaar of twaalf. Het waren adoptiefkinderen. De man naast me, een Finse steward(es) bediende al twintig jaar reizigers vanuit benauwde gangpaadjes en vloog regelmatig op Guangzhou. Hij legde uit dat de ouders en masse in een nabijgelegen hotel hun kind overhandigd hadden gekregen. Dit was hun eerste maaltijd als gezin samen. Gefascineerd keek ik rond. De meeste kinderen hadden zich overgeleverd aan de situatie en lieten zich zonder al te veel verzet voeden en knuffelen. Slechts een enkeling huilde. Een oudere jongen, met een blik die verraadde dat hij al een en ander gezien had, liet alles over zich heenkomen. Zachtjes zong hij een liedje. Zijn kersverse vader, een stoere man met dikke gespierde nek, klopte teder op de schouder van het jongetje.
De trein naar Chengdu heb ik gehaald. Al was het instappen een militaire exercitie, compleet met megafoons en marcheren. Stel je voor: een Amsterdams Museumplein vol met mensen in twintig smalle treintoestellen loodsen. Het was een doortastend stukje ‘crowd-handling’ van de Chinese politie, maar het was al bekend dat ze daar goed in zijn.